Commentaar inzake gerechtelijke uitspraak fiscus en getto-uitkeringen
Getto-uitkering onterecht belast
Het Gerechtshof Amsterdam heeft op 7 mei 2019 geoordeeld dat de belastingdienst ten onrechte de uitkering die een overlevende van de holocaustin 2015 uit Duitsland had ontvangen heeft gerekend tot het verzamelinkomen (*1).
Achtergrond
In 1997 heeft de hoogste rechter op het gebied van sociaalverzekeringsrecht in Duitsland, het Bundessozialgericht(BSG), uitgesproken(*2) dat de Duitse regering de wettelijke mogelijkheid moest creëren voor het verkrijgen van hetrecht op pensioen voor mensen die tijdens de Tweede Wereldoorlog in een getto hadden gewerkt. Daarom werd in2002 de Wet inzake Zahlbarmachung von Renten aus Beschäftigungen in einem Ghetto (betaling van pensioen wegenswerk in een getto, ZRBG) ingevoerd. Die wet regelt het recht op pensioen voor de mensen die in de TweedeWereldoorlog in een getto hebben gewoond en daar vrijwillig tegen een vergoeding hebben gewerkt en hun weduwen.Degenen die daar recht op hebben kunnen aanspraak maken op het pensioen vanaf 1 juli 1997, dus met terugwerkendekracht.
Pas na een wetswijziging in 2014 konden veel aanvragen ook werkelijk worden gehonoreerd. Voordien werd 90% vande aanvragen op formele gronden afgewezen.Het pensioen is volgens de ZRBG een uitkering aan vervolgden in de zin van de Bundesentschädigungsgesetz (Federalewet op de schadevergoeding) in het kader van de Wiedergutmachung van nazi-onrecht in de sociale verzekeringen.
Volgens het Nederlands-Duits belastingverdrag, mag alleen Duitsland zijn ZRBG-pensioenen belasten metinkomstenbelasting. In Duitsland zijn die pensioenen echter onbelast. Wel heeft Nederland het zogenoemdeprogressievoorbehoud. Dat houdt in dat de uitkering wordt meegenomen bij de bepaling van de hoogte van hetinkomen uit werk en woning. Daardoor kunnen zulke pensioenen leiden tot het moeten betalen van meerinkomstenbelasting en premies volksverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdrage voor de Zorgverzekeringswet.
Een ander gevolg van dat progressievoorbehoud is dat zij deel uitmaken van het toetsinkomen voorinkomensafhankelijke regelingen, zoals toeslagen. Ontvangers van zulke pensioenen kunnen daardoor hun toeslagkwijtraken.
Het probleem en de oplossing
Een belanghebbende heeft in 2015 een nabetaling ter grootte van €61.400 ontvangen. Ze maakt bezwaar tegen het heffen van meer belasting en bijdrage Zorgverzekeringswet, op de grond dat het pensioen een schadevergoeding is wegens aangedaan leed.
Het bezwaar wordt door de belastinginspecteur ongegrond verklaard en het daartegen ingestelde beroep bij de Rechtbank sneuvelt begin 2018 ook. In maart en mei tekent belanghebbende hoger beroep aan tegen de uitspraak van de rechtbank van 8 februari 2018.
In de tussentijd roert het parlement zich. Er worden vragen gesteld aan de staatssecretaris van financiën en er wordt gevraagd om een vrijstelling van het progressievoorbehoud. De staatssecretaris legt in oktober 2017 uit waarom hij geen uitzondering kan maken, maar dan, nadat de uitspraak van de rechtbank van februari 2018 bekend wordt, bericht de staatssecretaris dat hij toch naar een oplossing zal zoeken. In zijn brief van 18 mei 2018 presenteert hij de oplossing. Het gaat om een ingewikkelde oplossing die er op neerkomt dat ZRBG-uitkeringen en twee andere oorlogsuitkeringen uit Duitsland niet meer zullen meetellen bij het verzamelinkomen, zodat het nadeel voor de belanghebbenden niet meer wordt gevoeld. Als ingangsdatum van die oplossing wordt gekozen 1 januari 2016, de datum met ingang waarvan ook de oorlogsuitkering ingevolge het zgn. Artikel 2-fonds een wettelijke uitzondering heeft gekregen.
De oplossing is formeel gerealiseerd bij Koninklijk Besluit van 19 december 2018 tot wijziging van enige uitvoeringsbesluiten op het gebied van de belastingen.
Uitspraak van het hof
Het hof komt tot het oordeel dat er sprake is van een ongelijke behandeling van gelijke gevallen, waar het de ingangsdatum betreft: slachtoffers die vóór 1 januari 2016 de uitkering uit Duitsland hebben ontvangen vallen immers niet onder de oplossing en moeten daardoor wel een deel van de uitkering uit Duitsland afstaan aan de Staat der Nederlanden, terwijl zij die na 1 januari 2016 zo’n uitkering hebben ontvangen of zullen ontvangen daarvan niets hoeven af te staan aan het rijk.
Het staat de wetgever volgens het hof in beginsel vrij om zelf te bepalen met ingang van welke datum een wettelijke regeling wordt ingevoerd. Dat uitgangspunt is echter volgens het hof geclausuleerd: hoewel de keuze van de wet in beginsel dient te worden geëerbiedigd, kan er aanleiding bestaan een uitzondering te maken op dit uitgangspunt, namelijk als door de wetgever gemaakte onderscheid zodanig is dat de keuze van de wetgever evident van redelijke grond is ontbloot. Daarvan is in dit geval volgens het hof sprake geweest. Het hof heeft daarom de uitzondering zoals die in het Koninklijk Besluit van 19 december 2018 is bekend gemaakt ook van toepassing verklaard op de situatie van vóór 1 januari 2016.
Standpunt VBV
Het is een gedenkwaardige uitspraak. Wij zijn onder de indruk van het Gerechtshof, omdat het uit de kille mist (*3) de zon is ingetreden: voor het antwoord op juridische kwesties die te maken hebben met de grootste volkerenmoord in de geschiedenis van de mensheid schieten gevestigde juridische noties soms tekort. Benjamin Ferencz gebruikte in 1946 de term Genocide in zijn aanklachten in de strafzaken tegen Otto Ohlendorf en de zijnen, ofschoon die term pas in 1944 was geïntroduceerd door Raphael Lemkin (*4) en pas eind 1948 (*5) officieel als misdrijf werd erkend. Het Gerechtshof toont met zijn uitspraak aan hen die teruggekeerd zijn uit de hel van de holocaust, dat het de moed heeft om voor hen op te komen, dat het zich niet verschuilt achter allemaal formele onmogelijkheden, waarachter zich zovelen gedurende en na de oorlog hebben verschuild.
Wij, belangenbehartigers en vertegenwoordigers van de enkelen die de volkerenmoord hebben overleefd, begrijpen dat de Inspecteur van de Belastingdienst zich nog aan het beraden is op het mogelijk instellen van cassatie. Daarom verzoeken wij u met klem om geen cassatie tegen de uitspraak aan te tekenen. Geef de overlevenden van de holocaust in hun laatste levensjaren het gevoel dat de Nederlandse regering en het Nederlandse volk hen omarmt, hen steunt waar dat mogelijk is, alles om het leed te verzachten.
Amsterdam, 24 mei 2019
Mr. Robert M. Berendsen, Voorzitter VBV
*1 Gerechtshof Amsterdam 7-5-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:15672 *2 De Sophie Bild-zaak, Bundessozialgericht, zaaknummer 5 RJ 66/95, 18-6-1997
*3 Raymund Schütz, Kille mist, Het Nederlandse notariaat en de erfenis van de oorlog, Boom uitgevers Amsterdam 2016
*4 Raphael Lemkin, Axis rule in occupied Europe, Washington, D.C., 1944
*5 Verdrag inzake de voorkoming en de bestraffing van genocide, Parijs, 9-12-1948