Mr. C. Ravesteijn over NS-tegemoetkoming, regeling en handelwijze van de begeleidingscommissie
ONTSPOORD
“NS heeft daarom besloten op morele gronden een individuele financiële tegemoetkoming aan te bieden aan de meest direct door haar handelen getroffenen.”
Op 11 mei 2021 heeft de bestuursrechter van rechtbank Amsterdam bepaald dat een afwijzing door de Commissie NS van een aanvraag om een tegemoetkoming in het kader van de zogenaamde NS-regeling geen overheidsbesluit volgens de Algemene wet bestuursrecht is.
Naar aanleiding van de afwijzing van een tegemoetkoming volgens de zogenaamde NS-regeling had een zoon van zijn, met de NS-trein naar Westerbork en de vernietigingskampen getransporteerde, vader die vraag voorgelegd aan de bestuursrechter. Met het antwoord op de vraag of sprake was van een overheidsbesluit wilde de zoon vastgesteld zien, of de ongeveer 1500 afwijzingen van de ongeveer 7000 aanvragen getoetst zouden kunnen worden in het kader van de Algemene Wet Bestuursrecht in plaats van de willekeurige en ondoorzichtige behandeling en besluitvorming door de Commissie.
De zoon achtte een duidelijk antwoord noodzakelijk omdat in het kader van een groot aantal afwijzingen de indruk was ontstaan dat de Commissie een eigen interpretatie meende te kunnen volgen van het toepasselijke reglement en dat alle beslissingen van de Commissie uiteindelijk zouden leiden tot minder financiële druk voor de Commissie en dus voor de NS.
Tot heden blijft ten aanzien van de afwijzingen het beeld, dat de morele gronden vooral werden bepaald door geld en gebrek aan inleving, ongeacht de grootte en gevolgen van onbegrijpelijk leed.
L’histoire continue de se répéter
Tijdens de voorbereiding op de procedure bij de bestuursrechter is een aantal afwijzingen de revue gepasseerd. Die afwijzingen bevestigen dat de Commissie niet de ruimte heeft gebruikt volgens het reglement en het reglement opzettelijk te beperkt heeft toegepast.
De Commissie lijkt de volgende opvattingen te hebben:
* Joodse verzetsstrijders, die werden opgepakt (vaak door verraad tegen vergoeding) worden door de Commissie niet gezien als Jood maar als verzetsstrijder waardoor het reglement niet van toepassing zou zijn. De vader van de zoon was met zijn gezin ondergedoken in een ondergronds gemaakt huisje in het bos van Epe en pleegde uiteindelijk gedurende de tweede helft van 1944 ook verzetsdaden, waarvoor hij onderscheiden is.
De aanvraag is afgewezen omdat de vader als verzetsstrijder werd gezien en niet als lid van de Joodse gemeenschap. De nabestaanden van de vader hebben de afwijzing ervaren als een ontkenning van het joods zijn, terwijl dit de grond was van de tragiek van vervolging en vernietiging.
* Joden, die onder een valse naam waren opgepakt met het doel vernietigd te worden in de concentratiekampen worden door de Commissie niet als zodanig beschouwd omdat de bezetter door de naam (!) niet kon weten, dat sprake was van een Jood. Vele nabestaanden van deze slachtoffers constateren dat deze redenering niet alleen discriminerend moet worden geacht maar ook volkomen willekeurig. Naam en uiterlijk zijn immers door de geschiedenis heen de graag gebruikte kenmerken geweest door niet-Joden. Die benadering van de Commissie zou ertoe kunnen leiden dat een niet-Jood met de naam Davids wel in aanmerking komt voor een compensatie.
* Enkele slachtoffers, die naar de vernietigingskampen zijn getransporteerd, zijn erin geslaagd tijdens het transport te ontsnappen naar aanleiding waarvan de Commissie tot de conclusie komt dat deze slachtoffers dan wel hun nabestaanden niet kwalificeren als ‘belanghebbende’. De uitleg van de nabestaanden hiervan is dat de Commissie dus de voorwaarde stelt van vernietiging (!) terwijl het in basis gaat om de medewerking aan en commerciële belangen bij de transporten.
* Tijdens de behandeling van binnenkomende aanvragen heeft de Commissie een verdere ontsnapping bedacht om mogelijke tegemoetkomingen te beperken. Uit het niets werd gesteld, dat door de spoorwegstaking transporten na september 1944 niet meer kwalificeerden als ’transport’. Bijna alle aanvragen met betrekking tot de transporten na die datum zijn afgewezen. Het reglement biedt geen grond voor deze afwijzingen.
* Er zijn ongeveer 7000 aanvragen voor een tegemoetkoming ingediend. Voor zover bekend zijn ongeveer 5500 aanvragen gehonoreerd. De wijze van afhandelen roept vragen op. Binnen een familieverband werd door de Commissie de eerst binnenkomende aanvraag beschouwd als dé aanvraag. Bij toekenning werd de betaling van de tegemoetkoming gedaan aan de aanvrager, die er dan voor moest zorgen dat de ontvangen gelden binnen dat verband verdeeld zouden worden. Hiermee heeft de Commissie haar eigen doelstelling ‘individuele financiële tegemoetkoming’ ondergeschikt gemaakt aan kennelijk gewenste efficiency. Dat deze benadering van de Commissie in familieverband weer in open zenuwen zou prikken en trauma’s zou doen herleven heeft de Commissie voor lief genomen.
* Als een soort Haarlemmerolie heeft de Commissie ook nog bedacht een collectieve uiting van erkenning in het leven te moeten roepen van het leed en lot van de grote groep getransporteerde gevangenen waarvoor geen aanspraak meer op de regeling kan worden gemaakt. Het gebruik door de Commissie van het begrip ‘gevangenen’ is in dit verband veelzeggend. Het lijkt op een krampachtige poging om de connotatie met gedwongen transport van onschuldige mensen en kinderen om te worden vernietigd te verzachten.
EN WEER OP DE RAILS?
De keuze om de bestuursrechter in te schakelen was mede gebaseerd op de gedachte dat, indien besluiten van de Commissie zouden kwalificeren als besluiten van de overheid, voor veel afgewezen aanvragen een makkelijke en relatief goedkope rechtsgang zou kunnen worden gevolgd.
Vanzelfsprekend is altijd rekening gehouden met de mogelijkheid dat dit niet zou slagen. Langzamerhand wordt dan ook een civielrechtelijke procedure voorbereid waarbij dan gesteld zal worden dat de Commissie onzorgvuldig en onrechtmatig heeft gehandeld door de afgewezen aanvragers af te wijzen. Deze procedure is ingewikkelder dan de procedure bij de bestuursrechter. Opmerkelijk is dat de bestuursrechter in de uitspraak van 11 mei 2021 suggereert dat een civiele procedure tot de mogelijkheden behoort.
De vaststelling van het onrechtmatig handelen van de Commissie kan kort weergegeven worden onderbouwd als volgt:
* De Commissie heeft geen en ieder geval onjuiste uitvoering gegeven aan het reglement en de doelstelling.
* De afwijzingen zijn geheel op grond van een vrije interpretatie van het reglement waarbij kennelijk financiële motieven doorslaggevend zijn geacht.
* Artikel 2 van het reglement maakt geen onderscheid voor Joodse verzetsstrijders.
* Artikel 2 van het reglement bevat de toevoeging “waarbij de bezetter het doel had om hen als bevolkingsgroep uit te roeien”. Door de Commissie wordt deze toevoeging volkomen willekeurig gebruikt. De gehele bezetting was gericht op uitroeiing. In haar drift de financiële consequenties in het kader van tegemoetkomingen te beperken, hanteert de Commissie zelfs een beeld dat de bezetter om andere redenen Joden, Roma en Sinti transporteerde.
* Nergens in het reglement is bepaald dat transporten na september 1944, die volgens de Commissie ten gevolge van de spoorwegstaking door Duitse machinisten zijn uitgevoerd, niet in aanmerking zouden komen voor een tegemoetkoming.
* Nergens in het reglement is bepaald dat Joden met een valse identiteit en hun nabestaanden niet in aanmerking zouden komen voor een tegemoetkoming. De referentie is “Joodse gemeenschap”.
* De Commissie heeft niet en in ieder geval onvoldoende gebruik gemaakt van de zogenaamde hardheidsclausule in het reglement die haar mogelijkheden bood meer rekening te houden met de gevoeligheden en emoties in geval van een afwijzing.
* Enz.
Het beeld dat vooralsnog is ontstaan met betrekking tot het handelen van de Commissie is dat op nogal calvinistische wijze gepoogd is een gebaar -en wellicht goede sier- te maken door de slachtoffers van de transporten en hun nabestaanden symbolisch te compenseren voor het nog steeds aanwezige leed binnen de Joodse gemeenschap. Symbolisch omdat dat leed niet in geld valt uit te drukken.
Door de ongeveer 1500 afwijzingen en de daarbij gehanteerde motiveringen heeft de Commissie opnieuw zichtbaar gemaakt, dat de nog steeds niet te bevatten vernietiging van de Joden tijdens WO II, die mede is gefaciliteerd door de NS, onvoldoende wordt betrokken en kennelijk financiële overwegingen, zoals door de geschiedenis heen, doorslaggevend worden geacht.
Ravesteijn – Juni 2021