verbond belangenbehartiging vervolgingsslachtoffers

Wordt donateur
19 november 2023 overgenomen-uit-andere-bron persoonlijke-bijdrage verslag

Een dag uit het leven van……7 – door Simone Korkus – Bron ‘De Groene Amsterdammer’

Simone Korkus werkt al twintig jaar als correspondent in Israël om de Israëlische en Palestijnse kant te duiden. Maar hoe leg je nu verslag van het geschreeuw, de luchtalarmen, schoten, explosies, de martelingen en slachtpartijen, de hel van dit moment?

1 november 2023 – overgenomen uit nr. 44 van de Groene Amsterdammer

In de lobby van het luxueuze Dan-hotel dicht bij het strand in Tel Aviv lijkt het of ik in een absurdistisch toneelstuk van Samuel Beckett terecht ben gekomen. Een kamer kost hier normaliter zo’n vierhonderd euro per nacht, maar nu het oorlog is wordt het hotel bevolkt door massa’s rusteloze Israëlische vluchtelingen. Aan de zijkant groepjes kibboetsleden, die op zwarte zaterdag 7 oktober aan de dood zijn ontsnapt, onderuitgezakt in de designer leunstoelen en banken. Op de voorgrond een nerveuze rij inwoners van Kirjat Sjmona uit het noorden van Israël – gevlucht voor de raketaanvallen van Hezbollah – onwennig met trolleys en plastic zakken bij de speciale incheckbalie. Bij de liften kijken Thaise arbeidsmigranten uit de getroffen plaatsen in de Negev-woestijn verlegen lachend en verdwaasd om zich heen. Ze horen nergens bij en lijken niet te begrijpen wat er gebeurt.

Intussen spelen gillende kinderen tikkertje tussen de benen van de volwassenen en zie ik door het grote vitrineraam tot mijn stomme verbazing twee trouwauto’s met bruid en bruidegom en versierd met strikken en bloemen luid toeterend voorbijrijden. ‘Als je eenmaal een trouwdatum hebt vastgelegd kun je in het joodse geloof de trouwerij niet verzetten. Zelfs niet in een oorlog’, zegt een vrouw naast me die mijn blik volgt. Uit een open hal grenzend aan de lobby klinken flarden hiphopmuziek en kindergelach, een feestje voor de kinderen uit het getroffen plaatsje Sderot. Volgens het mededelingenbord bij de ingang zijn de vluchtelingen hier strikt ingedeeld: Sderot, zalen A, B, C; Kfar Aza, zaal D; Kirjat Sjmona, zalen E t/m K.

Hoog boven al het tumult en gedrang zitten op de overloop naast de vide van de eerste verdieping de overlevenden, de getraumatiseerden, de familieleden van de doden en van de gegijzelden uit Kfar Aza in een grote kring. In kibboets Kfar Aza, die 72 jaar geleden werd opgericht door joodse immigranten en vluchtelingen uit Egypte, zijn op zwarte zaterdag honderd inwoners gedood. Iedereen hier heeft wel iemand verloren. Iedereen heeft een verhaal te vertellen.
De 73-jarige Varda Goldstein heeft gisteren haar zoon Nadav (46), triatleet en directeur van een plasticfabriek, en haar kleindochter Jam (19) begraven. Ze spreekt de kring bijna toonloos toe. ‘Toen de Hamas-leden om half zeven de kibboets binnendrongen liepen Nadav en Jam, die soldaat was, de woonkamer in en probeerden de Hamas-leden buiten het huis te houden. Mijn schoondochter Chen en de drie jongere kinderen zaten intussen in de safe room. Ze belden het leger en vroegen via de groepsapp om hulp. Rond de middag werd de verbinding verbroken.’ Toen de soldaten tegen de avond de kibboets binnenkwamen vonden ze de lichamen van Nadav en Jam in de woonkamer. Chen en de andere kinderen werden vermist.
‘Ik kreeg pas na vier dagen bericht dat mijn schoondochter en de drie andere kinderen gegijzeld worden in Gaza’, vertelt ze. ‘Ik kan nu niet rouwen om mijn kind en kleinkind want we moeten de gegijzelden terugkrijgen. Ik heb geen huis meer. Ik heb zelfs geen portemonnee of pinpas. Maar verwoeste huizen, opgeblazen auto’s en verbrande spullen doen er niet toe. De wereld mag de gegijzelden niet vergeten. Ik kan niet nog meer familieleden begraven.’
Van het ene verhaal komt het andere. Een man zucht dat hij al zestig begrafenissen heeft bijgewoond. Een vrouw vertelt dat ze samen met vier andere kibboetsleden door de terroristen in een rij op keukenstoelen werd vastgebonden. ‘De Hamas-leden executeerden ons een voor een met een schot in het hoofd. Omdat ik al een hoofdwond had, hield ik me dood. Ze liepen mij voorbij.’

Ik probeer iets te zeggen, maar voel me in deze groep overmand door machteloosheid. Dan zegt de oudere vrouw die naast me zit: ‘Op zwarte zaterdag was ik met mijn man op vakantie in Bulgarije toen ik ’s ochtends vroeg een telefoontje van mijn negenjarige kleinzoon Michael kreeg. “Oma, kun je me komen halen?” fluisterde hij. Ik zei: “Lieverd, ik ben niet in de buurt. Oma en opa zijn in een ver land. Wat is er? Waar zijn mama en papa?” Hij zei simpel: “Ze zijn dood oma.” “Wat?” zei ik. “Mama en papa zijn dood”, herhaalde hij. Ik dacht dat hij een spelletje met mij speelde, zoals kinderen dat soms doen en zei: “Lieverd, je bent in de war. Zet je mobiel eens op de camera en laat me papa en mama zien.” Dat deed hij en ik zag mijn dochter en schoonzoon in een plas bloed roerloos in de woonkamer liggen. “En waar zijn jullie? Waar is Abigaïl” vroeg ik.’
Abigaïl is zijn zusje van drie. Zijn andere zusje, Amalia, is zes.
‘“Amalia, Abigaïl en ik zitten in de kast. Abigaïl is hier bij mij”, zei hij. Daarop zei ik: “Laat me Abigaïl eens zien?’’’
Even zucht de vrouw diep en gaat verder. ‘Abigaïl nam het mobieltje over en zwaaide naar mij. Ik zag dat haar gezicht vies was en vroeg haar: “Abigaïl wat is die viezigheid op jouw gezicht?” Ze antwoordde: “Oma, Abigaïl is niet vies. Dit is het bloed van mama.” Op de achtergrond hoorde ik schoten en Abigaïl rende met het mobieltje in de hand naar buiten. De buurman zag haar, pakte haar op en zette haar bij zijn vrouw en kinderen in de safe room. Zelf ging hij naar de Kitat Konenut, de noodploeg van de kibboets. Later begreep ik dat hij gedood is en zijn vrouw, hun drie kinderen en Abigaïl gekidnapt zijn naar Gaza. Michael en Amalia bleven in de kast zitten en zijn gered.’

De groep valt stil. De sfeer is beklemmend, aangrijpend. Hoe kun je nog betekenis vinden in deze krankzinnige werkelijkheid? Ineens klinkt het langgerekte en aanzwellende geloei van het luchtalarm – de haartjes op mijn armen staan overeind. We hebben nu negentig seconden om dekking te zoeken. Er is even consternatie, want niemand weet waar. ‘Onder de trap’, roept een jonge man. ‘Dat is veilig.’ ‘Er moet toch een shelter zijn’, zegt een vrouw die wegloopt om te zoeken.
Een metalen stem herhaalt eindeloos door de luidsprekers: ‘Alarm. Alle gasten moeten hun kamers en de publieke ruimten verlaten en naar de beveiligde ruimten van het hotel gaan. Alarm…’ Employees in hoteluniform verschijnen uit het niets en dirigeren ons in een lange rij naar de veilige gangen in de catacomben. Als we vlakbij het ‘boem boem’ van de Iron Dome horen die een raket onderschept, beginnen de kinderen te gillen. ‘Iemalee (moedertje), ik ben zo bang’, zegt een klein meisje met grote zwarte ogen terwijl ze in mijn hand knijpt.

Ik ben twintig jaar geleden in dit land begonnen als correspondent, maar niet als de oorlogsverslaggever die ik nu ben. Ik leef tussen de mensen en ben geïnteresseerd in wat hen beweegt. Ik probeer het nieuws, de analyses, maar ook de echte gebeurtenissen te duiden, deze werkelijkheid vast te houden ook in een tijd dat het land brandt en iedereen in de ban is van zijn trauma’s. Ik probeer te begrijpen, de Israëlische en Palestijnse hoofden te ontleden en te beschrijven hoe men hier leeft. Ik ben getuige van de wereldgeschiedenis die nu gemaakt wordt.
Als oorlogsverslaggever verzuip je in de informatie die je van Israëlische en Hamas-zijde overspoelt. Je krijgt uitnodigingen voor Zoom-sessies of bijeenkomsten met deskundigen, je kunt met drones het land verkennen, er zijn filmpjes van Hamas-strijders die mensen doodschieten, Israël toont video’s van vreselijke moordpartijen en martelingen door Hamas, er zijn verhalen uit Gaza over de menselijke ellende en wil je in de Israëlische getroffen plaatsen een kijkje nemen en de geur van dood en ontbinding opsnuiven dan kan dat ook.
Tegelijkertijd krijg je via de app van de Home Front Command instructies waar je moet schuilen bij een raketaanval en hoe je bloedingen van zwaargewonden kunt stelpen. Niemand heeft me voorbereid op dit geschreeuw, op de sirenes, luchtalarmen, schoten, explosies, uit de hand gelopen discussieprogramma’s en slachtpartijen zoals ik die in mijn carrière als journalist – ook tijdens de Tweede Intifada – nog nooit heb gezien.

In de mediaoorlog lijkt de aandacht te kantelen naar de humanitaire ramp in Gaza, de Israëlische bombardementen, de start van het grondoffensief en de duizenden doden. Ik kan, zoals alle journalisten hier, Gaza niet in, zodat het nieuws steeds uit de tweede hand is. Nu de telefoon- en internetverbinding platliggen, is elk contact met Gaza zelfs verbroken. In Israël horen we dat de naar het zuiden gevluchte Gazanen muurvast zitten en Egypte weigert hen toe te laten omdat het vluchtelingenprobleem dan naar Egypte wordt verplaatst. Bovendien zit Egypte niet te wachten op leden van Hamas en Islamitische Jihad die in de slipstream van de vluchtelingenstroom het land kunnen binnenkomen.
Israël laat slechts mondjesmaat vrachtwagens met humanitaire hulpgoederen de Gazastrook in. Terwijl twee miljoen Gazanen nu bovengronds dreigen dood te gaan van de honger en de dorst, meldt The New York Times dat de Hamas-leiding in het honderden kilometers lange tunnelstelsel voldoende voedsel, brandstof voor raketten en medicijnen heeft om het nog maanden vol te houden.

De directe aanleiding van de oorlog tussen Israël en Hamas, de grootste terroristische aanslag na 9/11, waarbij op één dag veertienhonderd willekeurige Israëlische burgers – mannen, vrouwen, kinderen, baby’s – gemarteld, levend verbrand, onthoofd en geëxecuteerd werden, 229 werden gekidnapt naar Gaza en nog honderd vermist worden, lijkt in de internationale pers na drie weken op de achtergrond te raken. In Israël is dat anders. Er zijn hier elke dag begrafenissen.
De lichamen of restanten van lichamen worden tussen raketaanvallen door geborgen. Een team van forensisch pathologen in het National Center of Forensic Medicine ofwel Abu Kabir, zo’n vijf minuten lopen hiervandaan, checkt bijna onherkenbare verkoolde restanten, soms stukjes huid, via röntgenstralen en DNA-onderzoek om de mens uit de ramp te redden en hem postuum zijn identiteit terug te geven. Ik zag op een röntgenfoto van een zwart verkoold blok de contouren van een vader met kind voor altijd gevangen door de knevels van prikkeldraad van hun daders.
De leeftijd van de slachtoffers varieert van drie maanden tot negentig jaar. Soms zijn er alleen nog splinters van botten zonder DNA en zullen families voor altijd in het ongewisse blijven. Wie niet herkend wordt, is vermist. Elke dag hier is het einde van iemand. Van vele mensen. Er zijn te veel doden. Te veel gegijzelden in Gaza. Er is te weinig tijd voor rouw.

De bedreiging is groot. De raketten regenen vanuit het noorden en het zuiden zodat je nergens in Israël veilig bent. Het is erop of eronder, zeggen Israëlische ministers. Het is wij of zij. Er zijn te veel stemmen, verborgen in wanen, die om beurten schreeuwen om hun gelijk. Er is geen tijd voor de schaduwen van baby’s met afgehakte hoofden die zich in een dodendans voortbewegen. Ze verdwijnen onmiddellijk weer in het licht. Hier is het absurde de norm geworden.
‘De nacht is het donkerst net voor de zon opkomt’ en ‘na de rampspoed komt de Messias’, zijn Israëlische gezegden die ik nu steeds hoor. Maar Ronit Elon, gepromoveerd in een ADHD-onderzoek bij jongeren in oorlogssituaties en maatschappelijk werkster in de Israëlische plaatsen aan de grens met Gaza, heeft er een hard hoofd in. Op zwarte zaterdag was zij niet in het zuiden maar kreeg ze honderden appjes via de groeps-WhatsApp uit het zuiden. ‘Een van de kibboetsmedewerksters belde mij en gaf me een lijstje van mensen die in de safe rooms zaten met het verzoek om hen te appen en zo veel mogelijk bij te staan. Dat deed ik. Tijdens de apps begreep ik de verschrikking die zich afspeelde.’

Elon toont me de screenshots van de appjes. Ik lees teksten als:
‘De terroristen hebben mijn man doodgeschoten en zitten nu in de woonkamer te eten. Help me.’
‘Ze branden het huis af. We zitten binnen en sterven. Kom toch.’
‘Mijn kindje droogt uit. Ik heb geen melk meer.’
‘Mijn man is buiten. De terroristen schreeuwen door de deur: je man zal altijd van je houden. Ik begrijp waar dit naartoe gaat. Wat zeg ik in godsnaam tegen mijn kinderen?’
‘De tweeling van de buren ligt al uren te krijsen. Wat moet ik doen?’

Gedurende twaalf uur bleef Elon met de bewoners appen. Ze stuurde de screenshots van de apps naar journalisten, de politie, het leger om hulp te vragen. Maar er kwam niemand.
Elon huilt. Naarmate de tijd verstreek en het donker werd, ebden de berichtjes weg, maar ze ging een patroon herkennen. ‘Ik ben geen militair, nooit geweest ook, maar ik begreep dat ze de plaatsen langs de Gazastrook op een militaire manier bezet hielden. Ze hadden buurt voor buurt stelselmatig uitgekamd en mensen gedood. Ze waren in de wijk van de jongeren begonnen. Daarna hadden ze de wapenkamer van Kfar Aza opengebroken, alle wapens gestolen en toen de noodploeg kwam aanrennen om de wapens te pakken – bewakers mogen geen wapen in hun huis hebben – stonden de terroristen hen op te wachten en werden ze een voor een doodgeschoten. Ik begreep dat ze waarschijnlijk met de mobieltjes van de slachtoffers onze groepsapp bekeken. Toen ik hoorde dat de soldaten eindelijk naar binnen gingen, besloot ik om de informatie die ik van binnenuit had gekregen, door te geven, zodat het leger wist waar de grootste ramp was en waar ze direct moesten optreden. Ik had niets te verliezen.’

Nu probeert Elon samen met een psychiater de overlevenden in dit hotel op te vangen. ‘Maar hoe doe je dat? We hebben dit nooit geleerd. Voor de uitroeiing van complete gemeenschappen bestaat geen protocol. Enerzijds is er voor de joden onmiddellijk de connotatie met de shoah. Anderzijds drukt men herinneringen weg en leeft men in doodsangst omdat de gegijzelden nog in Gaza zitten terwijl Israël een grondoffensief is begonnen.’

Alsof ze een routebeschrijving voor de toekomst zou willen hebben vraagt Elon zich vertwijfeld af of alles wat er gebeurd is – de terreuracties, het geweld dat er was, dat er nog steeds is en al die vele onschuldige doden aan alle kanten en de pijn van de overlevenden – ergens toe zal leiden. ‘Ons thuis is nu tammè (bijbelse term voor onrein – sk). Ik weet niet of ik op het bloed van de slachtoffers nog kan leven. De regering is het volk tekortgeschoten. We krijgen onvoldoende informatie van de overheid. Het leger was op zwarte zaterdag niet paraat. We voelen ons niet beschermd. We weten niets van de gegijzelden en worden van alle kanten aangevallen. Wat betekent dit bloedbad voor onze toekomst? Wat betekent het voor ons leven in het Midden-Oosten?’